Opsporing
Veelgestelde vragen met antwoorden over opsporing . Klik voor het volledige antwoord op de vraag.
Vaak wordt gevraagd naar een handtekening op het projectplan voor opsporing van Ontplofbare Oorlogsresten. De vraag wordt gesteld of deze handtekening vereist is of dat het projectplan ter inzage bij de gemeente wordt gebracht.
Een gemeente heeft als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid (OOV) een taak en bevoegdheid als er sprake is van ontplofbare oorlogsresten (OO). Maar ook als opdrachtgever van grondroerende werkzaamheden heeft een gemeente een taak. Voor meer informatie daarover verwijzen wij u naar het stuk over rollen, taken en bevoegdheden.
Door de verschillende rollen die in het hierboven aangehaalde stuk worden genoemd kan het antwoord op uw vraag verschillen.
De verplichtingen vanuit de arbo wet- en regelgeving voor opsporing van OO en de projectplannen die daarvoor opgesteld worden staan omschreven in het certificatieschema opsporing ontplofbare oorlogsresten (CS-OOO). Dit certificatieschema is gericht op de veiligheid en gezondheid van werknemers. In de voorloper van het CS-OOO stond de eis dat gemeenten het projectplan moesten goedkeuren vanuit hun rol als bevoegd gezag voor OOV.
Omdat een gemeente geen bevoegdheid heeft op het gebied van arboveiligheid is deze eis komen te vervallen. Wel is in bijlage 3 van het CS-OOO opgenomen dat moet blijken dat de gemeente instemt met het uitvoeren van de opsporing vanuit haar rol als bevoegd gezag OOV. Deze handtekening is voor de Explosieven Opsporingsdienst Defensie (EODD) nodig om een zogenaamde ‘uitvoeringsopdracht’ aan te maken. De uitvoeringsopdracht regelt dat eventueel aangetroffen explosieven door de EODD worden geruimd/vernietigd.
Bij een aantal partijen bestond de wens om te borgen dat projectplannen worden voorgelegd aan gemeenten. Daarom is het Convenant beoordeling projectplan opsporing oorlogsresten afgesloten. Dit is een bestuurlijke afspraak tussen het Platform Blindgangers (gemeentelijk netwerk namens de VNG) en (namens de opsporingsbranche) de Vereniging voor Explosieven Opsporing (VEO).
De kern van de afspraak is dat opsporingsbedrijven projectplannen voor de opsporing van OO toezenden aan de burgemeester van de gemeente waar de opsporing plaatsvindt. Dit om het plan te beoordelen op de voor OOV relevante aspecten. Door of namens de burgemeester kan een gemeente beslissen om vanuit haar rol als bevoegd gezag OOV wel of om niet akkoord te gaan met het voorliggende plan. Hoe ze dat doen verschilt per gemeente. Zo geeft de gemeente Gouda geen akkoord op het plan, maar stuurt zij naar aanleiding van het projectplan een aparte brief om aan te geven dat ze wel of niet akkoord gaan met het uitvoeren van de opsporingswerkzaamheden.
Voor gemeenten is door het platform blindgangers een handvat gemaakt. Hierin staat aangegeven welke delen van het projectplan gaan over aspecten die een rol spelen bij openbare orde en veiligheid.
LET OP!: Deze brochure is gebaseerd op de voorloper van het huidige certificatieschema. Soms wordt door gemeenten, vanuit OOV bezien, geredeneerd dat het voornemen van detectieonderzoek of opsporing, het moment is om invloed uit te oefenen op de wijze waarop bij mogelijke vondsten wordt geacteerd.
Gemeente als opdrachtgever
Als opdrachtgever van grondroerende werkzaamheden zal een gemeente in sommige gevallen ook opdracht geven voor het uitvoeren van opsporingsonderzoek. Dan heeft de gemeente een andere rol dan hierboven beschreven en daarmee ook andere verplichtingen.
In het CS-OOO is over de rol van de opdrachtgever in paragraaf 4.1 het volgende opgenomen: "Het projectplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de opdrachtgever. Het akkoord van de opdrachtgever wordt aangetekend in het projectdossier."
In de toelichting op paragraaf 4.1 is vervolgens het volgende opgenomen: "De laatste zin van paragraaf 4.1 over goedkeuring door de opdrachtgever is nieuw. In paragraaf 6.6.2.2 van bijlage XII stond in de laatste zin alleen dat de opdrachtgever het projectplan voor de aanvang van de werkzaamheden voor gezien tekent, maar het gaat om een expliciete instemming van de opdrachtgever. Daarom is de formulering aangepast.". Het is dus sowieso van belang dat duidelijk wordt omschreven dat het gaat om de gemeente X in haar rol als opdrachtgever of bevoegd gezag.
In de CS-OOO paragraaf 2.1.6 onderdeel b staat dat een certificaathouder minimaal dient te beschikken over een ongevallenverzekering voor personen die aanwezig kunnen zijn binnen de projectlocatie.
Wordt daarmee een sommenverzekering (uitkering is % verzekerde som naar rato van % blijvende invaliditeit van het slachtoffer) bedoeld en welke verzekerde som moet minimaal verzekerd zijn?
Deze verzekering valt inderdaad in de categorie sommenverzekering en betreft een collectieve ongevallenverzekering.
Er is voor zover bekend geen richtlijn hoe hoog het verzekerde bedrag moet zijn. Of de hoogte voldoende is, moet:
- jaarlijks door het management worden beoordeeld en
- per project worden beoordeeld en
- in het projectdossier worden opgenomen
In de praktijk is de ongevallenverzekering veelal een zaak tussen werkgever en werknemer als onderdeel van de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit ligt anders bij de aansprakelijkheidsverzekering omdat de opdrachtgever daar wel mee te maken kan krijgen als de schade hoger ligt dan het verzekerd bedrag.
Ter beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij een opsporingsbedrijf over de ongevallenverzekering. Dit bedrijf hanteert een bedrag van € 200.000,- bij arbeidsongeschiktheid en € 100.000,- bij overlijden per persoon
Deze vraag en het antwoord zijn tot stand zijn gekomen in samenwerking met Stichting VOMES.
Het Convenant beoordeling projectplan opsporing oorlogsresten is een bestuurlijke afspraak tussen de het Platform Blindgangers (namens de VNG) en de VEO.
Het Convenant beoordeling projectplan opsporing oorlogsresten is een bestuurlijke afspraak tussen de het Platform Blindgangers (namens de VNG) en de VEO. De kern van de afspraak is dat opsporingsbedrijven projectplannen voor de opsporing van ontplofbare oorlogsresten toezenden aan de burgemeester van de gemeente waar de opsporing plaatsvindt. Dit om het plan te beoordelen op de voor openbare orde en veiligheid relevante aspecten. Door of namens de burgemeester kan een gemeente beslissen om wel of om niet akkoord te gaan met het voorliggende plan.
Het gaat hierbij om een bestuurlijke afspraak. Formeel en juridisch zijn de afspraken niet afdwingbaar tussen de convenantspartijen onderling. Zoals het convenant het formuleert: “bepalingen uit het convenant zijn niet in rechte afdwingbaar”. Maar het helpt zowel de opsporingsbedrijven als de gemeenten enorm om zich wel aan de afspraken te houden. En het zal zeker aanleiding geven tot pittige discussies als sommige partijen zich er niet aan zouden houden.
Nu zijn niet alle opsporingsbedrijven lid van de VEO. Wat betekent dat voor de relatie van gemeenten met die bedrijven?
In de eerste plaats kunnen die bedrijven zich aansluiten bij het convenant door een instemmingsverklaring te ondertekenen. De VEO zegde toe om de namen van deze bedrijven op haar website te publiceren.
Ten tweede: als opsporingsbureaus de projectplannen niet vanuit zichzelf aanleveren bij de gemeente zou er volgens bijlage 3 van het CS-OOO, zij het via een omweg, alsnog een goedkeuring van gemeentezijde geëist kunnen worden. In die bijlage 3 is namelijk opgenomen dat opsporingsprojecten moeten worden aangemeld bij de EOD. Uit die aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag openbare orde en veiligheid, instemt met het uitvoeren van de opsporing.
Artikel 4.10 van het Arbobesluit geeft aan wanneer onderzoek naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten vanuit Arbo-regelgeving nodig is.
Artikel 4.10 van het Arbobesluit geeft aan wanneer onderzoek naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten vanuit Arbo-regelgeving nodig is.
De manier waarop onderzoek moet worden uitgevoerd is niet meer voorgeschreven in Arbo-regelgeving. Er zijn ook geen overgangsbepalingen opgenomen in wet- en regelgeving over onderzoek dat is uitgevoerd onder de WSCS-OCE. In de toelichting op artikel 4.10 van het Arbobesluit staat over uit te voeren onderzoek het volgende aangegeven:
Het oriënterend onderzoek bedoeld in het tweede lid betreft een «quick scan» waarmee bijvoorbeeld bij de betreffende gemeente of op de bommenkaart na wordt gegaan of er in dat gebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Het oriënterend onderzoek kan leiden tot het inzicht dat er geen sprake, dat er mogelijk sprake of dat er met zekerheid sprake is van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten die gevaar kan opleveren voor de veiligheid of gezondheid van werknemers en derden. Indien dit onderzoek oplevert dat er mogelijk sprake is van gevaar dan zal nader onderzoek verricht moeten worden conform het derde lid van dit artikel. Indien dit gevaar al voldoende vaststaat dan kan meteen tot de opsporing van ontplofbare oorlogsresten worden overgegaan. Op grond van het oriënterend onderzoek kan ook worden besloten om niet of elders te bouwen. In dat geval kunnen de kosten voor nader onderzoek worden vermeden.
Een onderzoek dat is uitgevoerd onder de WSCS-OCE is niet per definitie onbruikbaar. Per geval/locatie moet bekeken worden of het onderzoek representatief is voor de huidige situatie. Daarbij kan gekeken worden naar de (voor)informatie waarop het oorspronkelijke onderzoek is gebaseerd, maar ook of in de tussentijd activiteiten hebben plaatsgevonden die invloed kunnen hebben op de aanwezigheid of ligging van ontplofbare oorlogsresten.
Private partijen stelden voor het vooronderzoek, ondersteund door de stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES), een vrijwillig en privaat certificatieschema vooronderzoek en risicoinventarisatie Ontplofbare Oorlogsresten op. Voor meer informatie over dit certificatieschema en de verschillen met het vooronderzoek onder de WSCS-OCE verwijzen we naar de website van Stichting VOMES.
Het CS-OOO staat, sinds 1 januari 2021, voor certificatieschema voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Bedrijven die OO opsporen moeten gecertificeerd zijn volgens het CS-OOO.
Het CS-OOO staat, sinds 1 januari 2021, voor certificatieschema voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen moeten gecertificeerd zijn volgens het CS-OOO. De wettelijke basis hiervoor is te vinden in het arbeidsomstandighedenbesluit. Hierin zijn onder andere richtlijnen, proceseisen en deskundigheidseisen opgenomen op gebied van opsporing naar ontplofbare oorlogsresten.
Tot 1 januari 2021 was er het werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat opsporen conventionele explosieven (WSCS-OCE). Met het vervallen van het WSCS-OCE en de invoering van het CS-OOO op 1 januari 2021 zijn de eisen voor bureaustudies uit de wetgeving geschrapt.
De OOO-branche stelde als reactie hierop vrijwillige certificatieschema’s op. Bedrijven kunnen zich sinds februari 2021 certificeren om vooronderzoek en risicoanalyse uit te voeren volgens het privaat Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (CS-VROO).
Meer informatie over het CS-OOO en CS-VROO is te vinden op de website van de Stichting VOMES.
In artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgenomen dat het opsporen van ontplofbare oorlogsresten uitsluitend wordt verricht door een bedrijf dat voor de te verrichten arbeid in het bezit is van een certificaat opsporen ontplofbare oorlogsresten (CS-OOO) dat is afgegeven door Onze Minister of een door hem aangewezen certificerende instelling (CI).
In artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgenomen dat het opsporen van ontplofbare oorlogsresten uitsluitend wordt verricht door een bedrijf dat voor de te verrichten arbeid in het bezit is van een certificaat opsporen ontplofbare oorlogsresten (CS-OOO) dat is afgegeven door onze minister of een door hem aangewezen certificerende instelling (CI). Een opsporingsbedrijf dat een certificaat cf. CS-OOO wil behalen, moet aantonen dat hij/zij praktijkervaring heeft opgedaan. Daarmee moet het bedrijf zich kwalificeren voor het certificaat. Dit betreft de initiële audit die uit 2 fasen bestaat:
- fase 1: kantooraudit
- fase 2: projectaudit i.c. op locatie
Omdat een aanvrager die nog geen certificaat heeft feitelijk geen opsporingsactiviteiten mag verrichten, is in artikel 5.2.1. van het CS-OOO geformuleerd onder welke voorwaarden een aanvrager in het kader van het behalen van een certificaat tóch opsporingsactiviteiten mag verrichten.
In paragraaf 5.2.1 van het CS-OOO is hierover het volgende opgenomen:
De aanvrager van een certificaat wordt voor de duur van de audit van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijkgesteld aan een gecertificeerde organisatie indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:
- de fase 1 audit positief is afgerond; en b.
- de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag ingediend voor het uitvoeren van twee projecten met verschillende opdrachtgevers, waarbij deze aanvraag door de CI is geaccepteerd.
De CI geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van twee projecten als de fase 1 audit positief is afgerond. De CI voert een audit uit op deze twee projecten. Als in één van deze projectaudits een categorie 1 afwijking wordt geconstateerd, kan de aanvrager van een certificaat op verzoek voor de duur van een derde projectlocatie gelijkgesteld worden aan een gecertificeerde organisatie. Als in deze projectaudit opnieuw een categorie 1 afwijking wordt geconstateerd, wordt de initiële beoordeling afgebroken en vervallen de auditresultaten.
Deze vraag en het antwoord zijn tot stand zijn gekomen in samenwerking met Stichting VOMES.
In paragraaf 6.6.2.2 van het “Werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat opsporing conventionele explosieven” (WSCS-OCE) stond opgenomen dat het projectplan voor een opsporingsproject aantoonbaar moet zijn goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen.
In paragraaf 6.6.2.2 van het “Werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat opsporing conventionele explosieven” (WSCS-OCE) stond opgenomen dat het projectplan voor een opsporingsproject aantoonbaar moet zijn goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen.
De WSCS-OCE is op 1 januari 2021 vervangen door het “certificatieschema voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten” (CS-OOO). In de hoofdtekst van het CS-OOO is de vereiste goedkeuring van het projectplan door de gemeente niet meer opgenomen omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat in het Arbobesluit.
Omdat bij het opsporen en ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog volgens CS-OOO ook de openbare orde en veiligheid een rol kan spelen, is het voor gemeenten van belang om hierbij tijdig betrokken te worden. Sinds 21 april 2021 zijn daarom in een convenant afspraken vastgelegd over de procedure die gemeenten en opsporingsbedrijven volgen bij het opsporen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. In het convenant zijn ook afspraken gemaakt over de instemming van gemeenten met het uitvoeren van de opsporing.