Onderzoek toevalsvondsten

Bij twee omstandigheden is er sprake van de vondst van Ontplofbare Oorlogsresten (OO).

Enerzijds als gevolg van geplande opsporingsonderzoeken die, vanwege Arbowet- en regelgeving, voorafgaan aan grondroerende werkzaamheden. Anderzijds vondsten zonder dat er een vooraf een indicatie is van de mogelijke aanwezigheid van OO. Deze laatste worden toevallige vondsten genoemd.

De EODD gaf eerder desgevraagd de indicatie af dat op jaarbasis de verhouding tussen de inzet van de EODD naar aanleiding van geplande opsporingsonderzoeken versus de inzet voor toevallige vondsten zo’n 10% tot 15% vs 85 tot 90% bedraagt. Daar wordt nog aan toegevoegd dat slechts in zo’n 10% van de gevallen van een vondst naar aanleiding van geplande opsporingsonderzoeken er daadwerkelijk sprake was van OO. Zie ook het praktijkverhaal over de EODD.

Dit was voor het kenniscentrum reden om een analyse uit te (laten) voeren van het fenomeen toevallige vondsten. Mogelijk dat dit  informatie en handvatten voor gemeenten kan leveren over hoe om te gaan met toevallige vondsten.

Deze analyse heeft geresulteerd in “Omgang met toevalsvondsten Ontplofbare Oorlogsresten”. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van zogenaamde uitvoeringsopdrachten van de EODD. Toevallige vondsten van OO zijn, op basis van de manier waarop ze in de openbare ruimte of op particulier terrein worden aangetroffen door de EODD, onderverdeelt in verschillende categorieën en activiteiten. Denk aan toevalsvondsten bij:

  • magneetvissen / metaaldetectie;
  • landbewerking / grondroerende werkzaamheden;
  • agrarisch landgebruik;
  • baggerwerkzaamheden;
  • bedrijfsmatige activiteiten zoals bijvoorbeeld de aardappelverwerkende industrie.

Gemeenten geven aan dat het voor hen niet altijd duidelijk is of ze een taak of rol hebben bij dergelijke vondsten en of daarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen toevalsvondsten in de openbare ruimte en toevalsvondsten binnen een bedrijf/bedrijfsterrein.

Het doel van het onderzoek was:

  1. om gemeenten inzicht te geven in de situaties/activiteiten waarbij toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen, met daarbij het meest voorkomend type OO en gevaarsetting;
  2. om gemeenten inzicht te geven in taken en bevoegdheden die zij hebben met toevalsvondsten en/of de manier waarop zij hier mee om kunnen gaan.

Wat wordt verstaan onder toevalsvondsten OO?

In de context van het aantreffen van OO in Nederland, verwijst de term ‘toevalsvondst’ naar situaties waarin OO worden aangetroffen zonder dat er sprake is van voorafgaand onderzoek of vooraf getroffen beheersmaatregelen. Zoals een geplande opsporing door een Certificatie Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten (CS-OOO) gecertificeerd opsporingsbedrijf.

Toevalsvondsten kunnen bijvoorbeeld plaatsvinden tijdens bouwwerkzaamheden, landbouwactiviteiten of door particulieren die bijvoorbeeld aan het magneetvissen zijn. Een toevallige vondst kan leiden tot verstoring van de openbare orde, omdat er in de regel geen voorbereidingen zijn getroffen voor het veilig omgaan met dergelijke vondsten. Voor informatie over hoe om te gaan met toevallige vondsten lees het thema Vondst van de Wegwijzer.

Inzichten

De analyse is gebaseerd op informatie verkregen van de EODD en dit levert de volgende inzichten op:

  • Circa 60% van de toevalsvondsten maken onderdeel uit van de hoofdgroep geschutmunitie. Handgranaten, Klein Kaliber Munitie en ontstekingsinrichtingen hebben een aandeel van ieder circa 10%. Daarmee beslaan deze 4 hoofdgroepen ongeveer 90% van de toevalsvondsten.

Percentage Toevalsvondsten, per hoofdgroep: Geschutsmunitie (3876=50%)

  • 25% van de toevalsvondsten worden aangetroffen tijdens metaaldetectie. Een groot aantal van deze meldingen is in de “Coronaperiode” (2020-2022) gedaan. Ook het aantal toevalsvondsten aangetroffen door een voorbijganger (10%), lijkt daardoor logisch te verklaren. Mogelijk zijn dit aangetroffen objecten die door metaaldetectie zijn gevonden, maar daar achtergelaten zonder deze te melden bij de politie. De EODD onderschrijft deze waarschijnlijkheid.
  • Van 15% (overig) is niet op te maken bij welke activiteit deze zijn aangetroffen.
  • Zo’n 10% van de vondsten wordt aangetroffen door een agrariër en 8% van de vondsten wordt gedaan in een fabriek. Fabriek is geen duidelijke omschrijving, aangenomen wordt dat dit (deels) de gewas verwerkende industrie is. Bekend is dat onder andere bij aardappelverwerkende industrie toevalsvondsten worden gedaan tussen de aardappelen in het verwerkingsproces. Samen bestrijken de agrariërs en de gewas verwerkende industrie zo’n 18% van de vondsten.

afbeelding 2 Antea

  • Niet alle toevalsvondsten blijken altijd OO te zijn. Na identificatie door de EODD blijkt 80% OO of een onderdeel van OO te zijn. Van 12% is niet genoteerd wat het was en 8 % is geen OO of toebehoren.

afbeelding 3 Antea

  • Het zwaartepunt van toevalsvondsten ligt in de zuidelijke helft van Nederland en aan de kustlijn. Dat er in de noordelijke helft van Nederland minder toevalsvondsten zijn aangetroffen, heeft niet per se te maken met het feit dat er minder gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden. Ook het feit dat in de noordelijke helft minder gebiedsontwikkeling heeft plaatsgevonden in de openbare ruimte heeft invloed op het aantal aangetroffen toevalsvondsten. Op basis van deze verdeling is geen eenduidige conclusie te trekken.

afbeelding 4 Antea

Figuur 4: Geografische verdeling toevalsvondsten op basis van hoofdgroep OO

afbeelding 5 Antea

Figuur 5: Geografische verdeling toevalsvondsten op basis van activiteit

Risico’s van toevalsvondsten

Op basis van gesprekken met de EODD en senior deskundigen OO wordt geconcludeerd dat het grootste risico optreedt op moment van het aantreffen van OO zelf. Het OO, of object gelijkend op OO, is dan nog niet geïdentificeerd. Het is op dat moment niet of nauwelijks mogelijk voor de vinder om te bepalen wat de risico’s zijn tijdens de activiteiten waardoor het OO is aangetroffen en voor de omgeving.

Reflectie op deze conclusie:

De bovenstaande conclusie is duidelijk en logisch, in aanvulling hierop zijn er andere conclusies uit andere onderzoeken. Crisislab heeft een overzicht met incidenten OO vanaf 1970 tot op dit moment opgesteld. Vervolgens heeft Crisislab in haar handvat voor risicomanagement in de omgang met OO betoogd dat er in Nederland vanaf 1970 geen incidenten bekend zijn waarbij personen zijn overleden door een spontane explosie van OO.

Overwegingen

Het bovenstaande is als input te gebruiken voor gemeenten bij hun overwegingen bij het opstellen van beleid in de omgang met OO. Mogelijk voorbeelden hiervan zijn:

  1. Een gemeente die binnen haar grondgebied aardappelverwerkende industrie heeft, kan overwegen om op basis van de resultaten van dit onderzoek en haar eigen ervaringen dit een onderwerp van haar beleid te maken. Ondanks dat in de basis dergelijke werkzaamheden worden gereguleerd vanuit Arbowet- en regelgeving. Dit zou ook te overwegen zijn voor andere sectoren of activiteiten zoals baggeren/scheepsreparatiewerven.
  2. Een gemeente waar regelmatig sprake is van toevalsvondsten kan overwegen om een protocol toevalsvondsten op haar website te publiceren en hier actief naar te verwijzen. Zodat inwoners op de hoogte zijn van een mogelijk handelingsperspectief als ze daadwerkelijk OO aantreffen.