Processtap 3: gemeente als bevoegd gezag

De rol van de gemeente als bevoegd gezag kan in deze processtap twee ‘verantwoordelijkheden’ hebben:

  • Het college van B&W moet akkoord geven met het opsporingsproject
  • De burgemeester mag een noodbevel geven

Akkoord opsporingsproject

Bij het opstellen van een projectplan voor detectie/opsporing heeft de gemeente geen wettelijke taak. Wel kan er, in overleg met het opsporingsbedrijf en de opdrachtgever, worden besloten dat er beschermende maatregelen voor de omgeving moeten worden genomen (CS-OOO, artikel 4.1).

In processtap 1 is het convenant beoordeling projectplan opsporing ontplofbare oorlogsresten besproken. Duidelijk mag zijn dat door het tekenen van dit convenant een gemeente als bevoegd gezag wel een nadrukkelijke taak krijgt in deze processtap.

Desondanks wordt er toch een rol toegedicht aan de gemeente als bevoegd gezag. Een opsporingsbedrijf moet voorafgaand aan de werkzaamheden het project aanmelden bij de EODD. Uit de aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid instemt met het uitvoeren van de opsporing (zie CS-OOO, bijlage 3 richtlijn EODD over communicatie).

Wij benadrukken dat dit niet wettelijke geregeld is maar wel een schriftelijke procedure. Maar het is onduidelijk wat dit betekent, wat er gebeurt als een gemeente geen uitspraak wil doen en of een gemeente als bevoegd gezag het verzoek negeert en de wettelijk taak om te zorgen voor de veiligheid van werknemers en de omgeving (die wel wettelijk is omschreven) expliciet bij andere partijen legt.

Noodbevoegdheid

Het bevoegd gezag, in dit geval de burgemeester, mag bevelen geven ter handhaving van de openbare orde (zie artikel 175 van de Gemeentewet). Bovendien geldt in ieder geval bij opsporing van vliegtuigwrakken en dus ruiming van vliegtuigbommen dat het gemeentebestuur ‘beslissingsbevoegd’ is (artikel 5.4 van Circulaire Vliegtuigberging).

We zijn ons ervan bewust dat de Circulaire Vliegtuigberging zelf geen bevoegdheden geeft maar het een interpretatie van een juridisch kader is en niet verplichte aanbevelingen geeft. De minister van Defensie heeft de Circulaire ondertekent. Bij gebrek aan bovenliggende wetgeving hanteren we dit als uitgangspunt.

Concreet betekent dit dat de burgemeester kan besluiten dat opsporing of een maatregel noodzakelijk is. Maar zoals ook in processtap 1 is weergegeven is het niet realistisch om te veronderstellen dat een explosie van een explosief leidt tot ‘ernstige wanordelijkheden’ of rampen, waardoor deze bevoegdheid begrensd is. Bovendien geldt ook voor het inzetten van een noodbevoegdheid dat het (financiële) consequenties kan hebben. In Processtap 4: gemeente als bevoegd gezag bespreken we mogelijkheden voor het inzetten van de noodbevoegdheid meer in detail.

Overigens heeft ook de gemeenteraad een zekere ‘noodbevoegdheid’. Volgens artikel 151b van de Gemeentewet kan de gemeenteraad besluiten een gebied aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied ‘door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan’ waarmee de burgemeester extra bevoegdheden krijgt. Maar hiervoor geldt dat dit niet het geval is wanneer er een verdenking op (mogelijke) aanwezigheid van OO is, omdat er wel munitie kan worden aangetroffen maar geen wapens.

In de Wet wapens en munitie is een categorisering gemaakt van wat onder wapens en wat onder munitie valt. Ontplofbare oorlogsresten vallen onder ‘munitie, categorie II’.

Reflectie

De opdrachtgever en werkgever hebben de wettelijke taak om passende maatregelen te treffen. Terugkerend is de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Beide hebben een rol in het beheersen van arborisico’s. Zij moeten hier voorafgaand aan het traject contractuele afspraken over maken.

Net als de opdrachtgever en werkgever heeft de gemeente als bevoegd gezag ook een rol in deze processtap. Aan de ene kant moet het college van B&W akkoord geven volgens de communicatierichtlijnen van de EODD. Aan de andere kant heeft de burgemeester de mogelijkheid om een noodbevel te geven. De gemeenteraad als bevoegd gezag heeft geen rol in deze processtap.

Wat betreft arboveiligheid zijn de wettelijke taken in beeld: de opdrachtgever en werkgever moeten zorgen voor een veilige werkomgeving. Wat betreft de omgevingsveiligheid is het beeld meer vertroebeld: iedereen is ‘een beetje verantwoordelijk’ voor de veiligheid van de omgeving:

  • de opdrachtgever en werkgever hebben de wettelijke taak om te zorgen voor maatregelen ter voorkoming van gevaar voor derden (artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 1.7 van de Omgevingswet)
  • het opsporingsbedrijf (als er gekozen wordt voor detectie) heeft eveneens deze wettelijke taak
  • het college van B&W wordt actief of passief betrokken bij het opstellen van het projectplan voor opsporing (CS-OOO, bijlage 3)
  • de burgemeester heeft de bevoegdheid om een noodbevel te geven en te verplichten tot opsporing

Hiermee constateren wij dus een witte vlek in de organisatie. Wie heeft de taak om maatregelen te treffen zodat de veiligheid van de omgeving geborgd is?

Een voorlopig antwoord op deze vraag is dat werkgever en opdrachtgever in de eerste plaats deze taak hebben, immers ‘gaat wet boven richtlijn’. Als er voor opsporing gekozen wordt, heeft het opsporingsbedrijf in de eerste plaats deze taak en moet het opsporingsbedrijf zorgen voor het borgen van de omgevingsveiligheid.

Het laatste punt, de bevoegdheid van de burgemeester, geldt alleen bij ernstige vrees voor rampen en ernstige wanordelijkheden. Dit sluit aan op de meer principiële vraag:
wanneer is er sprake van ‘vrees voor rampen en ernstige wanordelijkheden’?

Deze vraag wordt in het volgende hoofdstuk beantwoord.

Als een burgemeester overgaat tot een noodbevel tot opsporing, creëert dit een ‘nieuwe taak’  voor het college van B&W als bevoegd gezag. Maar deze taak staat niet omschreven in de wet maar wordt opgedragen door de communicatiestandaarden van de EODD en het CS-OOO.