Processtap 3: gemeente als opdrachtgever
De opdrachtgever, als hij weet van gevaar, moet zeker stellen dat de opdrachtnemer de passende maatregelen neemt. Wij verwijzen hier naar Processtap 2: gemeente als opdrachtgever waaruit blijkt dat zowel de opdrachtnemer als opdrachtgever de taak hebben om te zorgen dat werknemers veilig en gezond (kunnen) werken op de bouw-/werklocatie.
Er moeten dus passende maatregelen worden getroffen als uit de risicoanalyse blijkt dat er een gevaar voor werknemers is. Een passende maatregel kan detectie zijn maar dat hoeft natuurlijk niet. Er kan ook worden gekozen voor een andere werkmethode waardoor het risico op een andere manier wordt beheerst.
Artikel 4.10, lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit: Indien uit het nader onderzoek blijkt dat gevaar bestaat voor de veiligheid of gezondheid van werknemers door de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, worden die ontplofbare oorlogsresten opgespoord of andere passende maatregelen getroffen om dit gevaar te voorkomen.
De gevaren, maatregelen en de organisatorische, technische en bouwkundige keuze moeten vermeld worden in het V&G plan (artikel 2.28 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Hiermee moet de afweging en keuze voor het (al dan niet) treffen van maatregelen worden beargumenteerd.
Volgens artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft de werkgever (en gezien artikel 2.26 ook de opdrachtgever van een bouwwerk) de taak om maatregelen te treffen ter voorkoming van gevaar voor derden:
Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar.
Dit betekent dat de werkgever of opdrachtgever de ‘wettelijke taak’ heeft om maatregelen te (laten) treffen om gevaar voor de omgeving te voorkomen. Dit is ook in lijn met de Omgevingswet (zie processtap 1, paragraaf 3.3.2).
Opsporing
Als de opdrachtgever besluit dat ‘de meest passende maatregel’ het uitvoeren van opsporing is, dan mag dit alleen gedaan worden door een bedrijf dat in bezit is van een geldig certificaat volgens CS-OOO.
Artikel 4.10, lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit: Het opsporen van ontplofbare oorlogsresten wordt uitsluitend verricht door een bedrijf dat voor de te verrichten arbeid in het bezit is van een certificaat opsporen ontplofbare oorlogsresten dat is afgegeven door Onze Minister of een door hem aangewezen certificerende instelling.
De opdrachtgever moet hiermee dus in ieder geval een bedrijf inschakelen dat in bezit is van een ‘certificaat opsporen ontplofbare oorlogsresten’.
Ook voor de opsporing is een competentieniveau vereist (afhankelijk van de vorm van detectie, zie artikel 4.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling) maar de borging hiervan ligt natuurlijk bij het opsporingsbedrijf.
Het opsporingsbedrijf heeft de taak voor de werkvoorbereiding en het opstellen van het projectplan (zie CS-OOO, artikel 4). Op drie punten kent het CS-OOO de opdrachtgever een taak toe:
- Het opsporingsbedrijf c.q. certificaathouder moet voorafgaand aan de werkzaamheden met de opdrachtgever vaststellen of de afgesloten verzekeringen voldoende dekkend zijn (CS-OOO, artikel 2.1.6)
- Overleg tussen opsporingsbedrijf c.q. certificaathouder, de opdrachtgever, de EODD en de gemeente(n) over beschermende maatregelen voor de omgeving (CS-OOO, artikel 4.1)
- Het projectplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de opdrachtgever (artikel CS-OOO 4.2). Hiermee moet de opdrachtgever expliciet aangeven akkoord te gaan met de detectiemethode.
Dat de opdrachtgever een inhoudelijk oordeel moet geven over het door de werkmethode van het door hem ingehuurde specialistische opsporingsbedrijf is opvallend. Tenminste is het niet zo dat de opdrachtgever na akkoord met het projectplan automatisch aansprakelijk is bij schade door ontploffende OO. Er mag worden uitgegaan dat het opsporingsbedrijf de opsporing volgens de uitgangspunten en afspraken uitvoert. Als het opsporingsbedrijf dit niet doet, en er schade ontstaat, moet het opsporingsbedrijf de schade vergoeden. Er is dan sprake van een onrechtmatige daad. Dit is een belangrijke reden dat een adequate verzekering is vereist voor opsporingsbedrijven.
Na uitvoering van het project wordt het opsporingsgebied door de certificaathouder c.q. opsporingsbedrijf volgens afspraak opgeleverd. Het opsporingsbedrijf moet een proces-verbaal opstellen en delen deze de gemeente(n) als bevoegd gezag voor de openbare orde en veiligheid (CS-OOO, artikel 4.12).
Voor werknemers die opsporingswerkzaamheden verrichten (of aanwezig zijn op het terrein) geldt dat ‘een bewijs van registratie en herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen dan wel een afschrift van een dergelijk bewijs op de arbeidsplaats aanwezig is’ (artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). De opdrachtgever moet toezicht organiseren (artikel 2.31 van het Arbeidsomstandighedenbesluit) door het aanstellen van een coördinator voor de uitvoeringsfase die maatregelen treft dat alleen bevoegde personen de bouwplaats kunnen betreden. In het geval van een gecertificeerd opsporingsbedrijf mag de coördinator uitvoeringsfase ervan uitgaan dat de werknemers van dat bedrijf geregistreerd zijn.
Conclusie
De opdrachtgever heeft primair de taak om te zorgen voor een veilige werkomgeving op bouwlocaties voor opdrachtnemers die daar werkzaamheden gaan uitvoeren. De opdrachtgever moet daarom onderzoeken of er een OO-risico is voor werknemers en, als het risico niet voldoende kan worden uitgesloten, passende maatregelen (laten) treffen.
Bij opsporingswerkzaamheden heeft het opsporingsbedrijf primair de taak om te zorgen voor de veiligheid van de eigen werknemers. Maar de opdrachtgever moet wel akkoord geven op het projectplan van het opsporingsbedrijf waardoor de opdrachtgever ook hier een opvallende taak heeft. De wetgever gaat ervan uit dat de opdrachtgever voldoende expertise hiervoor organiseert.