Processtap 2: gemeente als opdrachtgever
In het geval dat de gemeente opdrachtgever is voor een bouwwerk, heeft zij een wettelijk taak om te zorgen voor een veilig ontwerp van de werkzaamheden. Van de opdrachtnemer kan niet worden verwacht dat die in staat is alle omgevingsrisico's te kennen en adequaat te beheersen.
Voor de omgang met OO betekent dit dat de gemeente als opdrachtgever bepaalt of er ‘gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten’ (artikel 4.10, lid 2 Arbobesluit). Als dat het geval is moet een oriënterend onderzoek bepalen of het risico acceptabel is.
Gevaar is niet gedefinieerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Zoals we hebben laten zien in hoofdstuk 2 geldt voor andere (arbo-)gevaren een 10-5 norm.
Oriënterend onderzoek
Voor bouwwerken geldt er een verplichting voor opdrachtgevers om te zorgen dat werkgevers aan hun arboverplichtingen kunnen voldoen:
De opdrachtgever is verplicht in de ontwerpfase zich ervan te vergewissen dat de betrokken werkgevers en zelfstandigen in staat zijn de verplichtingen voor de arbeidsomstandigheden die gelden in de uitvoeringsfase na te komen (artikel 2.26 van het Arbeidsomstandighedenbesluit).
Een opdrachtgever is volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 1.1) degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht en/of op wiens initiatief een bouwwerk tot stand wordt gebracht.
Een opdrachtgever moet daarom (bij de uitvraag van offertes) mededeling doen van de kans op aanwezigheid van OO (indien hij daar kennis van heeft of kan hebben), aldus de toelichting op artikel 4.10 (ontplofbare oorlogsresten) van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Daarnaast moet de opdrachtgever, volgens artikel 2.28 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, ervoor zorgen dat er een Veiligheids- & Gezondheidsplan (V&G plan) wordt opgesteld waarin o.a. de specifieke gevaren tijdens de uitvoering zijn opgenomen. De gevaren, maatregelen en de organisatorische, technische en bouwkundige keuze moeten vermeld worden in het V&G plan (artikel 2.28 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Hiermee moet de keuze voor het al dan niet uitvoeren van een oriënterend onderzoek zoals bedoeld in artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bij grondroerende werkzaamheden worden beargumenteerd.
Overigens is het in zijn algemeenheid nog onduidelijk wanneer er in voldoende mate aan het oriënterend onderzoek is voldaan. In de toelichting op artikel 4.10 (ontplofbare oorlogsresten) van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt gesproken over ‘een ‘quick scan’ waarmee bijvoorbeeld bij de betreffende gemeente of op de bommenkaart wordt nagegaan of er in dat gebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden.
De uitgangspunten voor de afbakening van verdacht gebied kunnen per gemeente verschillen. De gemeente Amsterdam gebruikte bijvoorbeeld de Mark-ov Chain Monte Carlo methode (ofwel de ‘Amsterdamse methode’), terwijl andere gemeenten de nearest-neighbourmethode gebruikten.
De Amsterdamse methode heeft als uitgangspunt voor de afbakening van de grenzen van verdacht gebied dat een blindganger zich met 90% zekerheid in het verdacht gebied zal bevinden. Er wordt dus een 10% onzekerheidsmarge gehanteerd en geaccepteerd. Zie Helsloot, I. & Cator, E. (2018) Methodiek afbakening van verdacht gebied voor een onderbouwing van deze assumptie en een verdere uitleg van deze methodiek. Voor de nearest-neighbourmethode is onbekend hoe groot de onzekerheidsmarge is die door het gebruik ervan wordt geaccepteerd.