Hoger beroep tegen uitspraak Noodbevel voor stoppen werkzaamheden in verdacht gebied

Geding tussen burgemeester van Westland en Tuinbouwbedrijf A. (appellante). Appellante gaat in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank ’s Gravenhage.

De burgemeester heeft een noodbevel uitgevaardigd omdat er een reële kans bestond dat door bouwwerkzaamheden een oude mijn tot ontploffing zou kunnen worden gebracht.

kenmerken
Metadata Omschrijving
Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2009:BG9795, zie ook ECLI:NL:RBSGR:2008:BD8250

Bevoegd gezag Gemeente Westland (Omgevingsdienst Haaglanden)
Instantie Raad van State
Wetsartikelen Bestuursrecht
Eiser

Tuinbouwbedrijf A.

Gedaagde Burgemeester van Westland
Vergunninghoudster Tuinbouwbedrijf A.
Trefwoorden Vergunning, bouwwerkzaamheden, mijnen(veld), tankgracht, burgemeester, noodbevel, belangenafweging.

Zaak

Geding tussen burgemeester van Westland en Tuinbouwbedrijf A. (appellante). Appellante gaat in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank ’s Gravenhage.

Op 7 april 2005 heeft de burgemeester van Westland bevolen alle bouwwerkzaamheden op de percelen te staken en gestaakt te houden. Op 24 oktober 2006 heeft de burgemeester het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2008 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld..

De burgemeester heeft betoogd dat bij hem ernstige vrees bestond dat door het uitvoeren van de appellante vergunde bouwwerkzaamheden op de percelen een zwaar ongeval kon ontstaan. Dat standpunt heeft hij gebaseerd op de omstandigheid dat de bouwplannen geprojecteerd waren boven een tankgracht uit de Tweede Wereldoorlog waar een mijnenveld omheen was gesitueerd en er een reële kans bestond dat niet alle mijnen ter plaatse waren geruimd. De burgemeester heeft toegelicht dat al bekend was dat ter plaatse een oude tankgracht aanwezig was, maar dat hem vlak voor het uitvaardigen van het noodbevel bekend werd dat er een reële kans bestond dat de explosieven ter plaatse niet waren geruimd.

De rechtbank stelt dat tijdens dit er een reële kans bestond dat door de bouwwerkzaamheden een oude mijn tot ontploffing zou kunnen worden gebracht en dat de burgemeester daarom kon overgaan tot het uitvaardigen van het bevel om de bouwwerkzaamheden met onmiddellijke ingang te staken en dat dit voor de burgemeester de enige mogelijkheid was om dit op deze manier af te dwingen. Ook geeft de rechtbank aan dat de burgemeester niet gehouden was bij het uitvaardigen van het noodbevel aan te geven voor welke periode het bevel zou gelden, omdat de kans op een ontploffing zou blijven bestaan totdat het terrein van explosieven zou zijn ontdaan en het appellante duidelijk moet zijn geweest dat zij de werkzaamheden pas zou kunnen hervatten nadat het terrein veilig zou zijn verklaard. Om deze reden is er geen ruimte voor een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb. Het hoger beroep is daarom ongegrond.

Conclusie

De burgemeester van Westland wordt in het gelijk gesteld. Het staken van alle bouwwerkzaamheden was gegrond in verband met de mogelijke aanwezigheid van explosieven.