Vernietigingslocatie Berg en Dal en Nijmegen
In de bossen tussen Groesbeek (gemeente Berg en Dal) en Nijmegen ligt een vernietigingslocatie voor ontplofbare oorlogsresten: De But. Beide gemeenten gebruiken deze vernietigingslocatie, ook wel springlocatie genoemd. Bram Kerkhoff (Berg en Dal) en Marius van Dam (Nijmegen) lichten toe hoe hun gemeenten tot dat gedeeld gebruik zijn gekomen en wat er bij het beheer van deze locatie zoal komt kijken.
Het Rijk van Nijmegen en de Tweede Wereldoorlog
In het Rijk van Nijmegen is tijdens de oorlog veel, hard en lang gevochten. Het bombardement van Nijmegen en operatie Market Garden zijn erg bekend. Minder bekend is dat tussen september ’44 en februari ’45 deze omgeving frontgebied was, met veel vijandelijk vuur. De geallieerden verzamelden hier in deze maanden een grote troepenmacht, met al het bijbehorende materieel inclusief munitie. In februari ’45 trokken deze troepen, onder zware gevechten, Duitsland in voor de laatste fase van de oorlog. Geen wonder dat er in dit gebied veel oorlogsresten in de bodem terecht zijn gekomen en er ook nog steeds veel ligt.
Gemeentelijk organisatie
In Berg en Dal is de omgang met ontplofbare oorlogsresten neergelegd bij Openbare Werken omdat die dienst er in de praktijk het meest direct mee te maken heeft. Daar is Bram Kerkhoff als beheerder werkzaam. Explosieven zijn een deeltaak voor hem. Dat geldt niet voor Marius van Dam van de gemeente Nijmegen. Hij is als senior adviseur Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten bij de afdeling Archeologie en Bodem, er bijna fulltime mee bezig.
De locatie
“Deze vernietigingslocatie bestaat al decennia lang”, geeft Bram Kerkhoff aan. “Omdat hier zo veel gevonden wordt hebben we die ook echt wel nodig”. “In Nijmegen is er gemiddeld wel altijd op twee locaties sprake van grondwerkzaamheden waarbij munitie wordt opgespoord en/of opgegraven”, vult Marius aan. Die munitie wordt op dat soort locaties, als dat veilig kan, eerst opgespaard in een daarvoor ingerichte container, een zogenaamde VTVS (Voorziening Tijdelijk Veiligstellen van de Situatie). Als de voorraad de maximaal toegestane hoeveelheid dreigt te overschrijden komt de EODD de explosieven ophalen en brengt deze naar de vernietigingslocatie. Dat laatste is ook meestal het geval als uitstel ongewenst is of als er sprake is van spontane vondsten. Behalve als er sprake is van instabiele munitie, dan moet er iets op of bij de vindplek georganiseerd worden.
Bram: “Bij deze locatie gaat het niet alleen om samenwerking met Nijmegen maar ook met Staatsbosbeheer die is namelijk eigenaar van de grond.” Staatsbosbeheer, grootgrondbezitter in deze regio, heeft zelf ook een belang dat er, daar waar nodig, geruimd wordt. Mede een reden om de locatie op een praktische manier (er is geen formele gebruiksovereenkomst) en ‘om niet’ ter beschikking te stellen.
De locatie betreft een niet omheind open terrein in een licht geaccidenteerd gebied. In het midden ligt een kunstmatige opgeworpen zandheuvel van ongeveer een meter à anderhalve meter hoog met een diameter van circa 15 meter. Daarin worden de explosieven begraven voor ze tot ontploffing worden gebracht. Vanaf één van de wat hoger liggende randen van het terrein kun je de locatie goed overzien, dat is handig om in de gaten te houden of er tijdens de vernietiging geen mensen per ongeluk in de buurt zijn.
Bram: “Aan onderhoud van het terrein moeten we een paar dingen doen. In de eerste plaats moeten we het terrein open houden, daarvoor laten we af en toe schapen grazen. Daarnaast moeten we ook af en toe het zand van het kunstmatige heuveltje laten zeven. De EODD doet haar best om bij elke vernietiging alle scherven zo goed mogelijk te verwijderen maar er blijven regelmatig kleine metalen scherfrestjes over. Eén keer per jaar of twee jaar is het toch nodig om die scherfrestjes te verwijderen”. Marius van Dam geeft aan dat dat toch een proces is waarbij je uit moet kijken. “We stuiten regelmatig op kleinere resten fosfor in deze regio. Op een andere locatie, in Nijmegen, is een tijdje geleden bij het zeven van grond fosfor tot ontbranding gekomen. Dat is allemaal goed afgelopen maar van fosfor kun je gemene brandwonden krijgen en fosfordampen zijn giftig. Zorgvuldig werken móet.” Als laatste beheertaak noemt Bram Kerkhoff nog dat om de zoveel jaar er weer zand aangevuld moet worden. Berg en Dal en Nijmegen delen de beperkte beheerkosten. Een deel daarvan kunnen ze via de suppletieregeling terugkrijgen.
“Voor Nijmegen doet zich met de Waalsprong (Nijmegen breidt uit in de Betuwe) nu wel een nieuwe situatie voor” volgens Marius. Ook daar worden nog steeds veel ontplofbare oorlogsresten gevonden maar omdat daar nu bijna alles volgebouwd is, is daar geen springlocatie meer. “Nu is het ineens niet zo handig meer om alleen een vernietigingslocatie te hebben die tussen Nijmegen en Groesbeek ligt. Vanuit de Betuwe moet de EODD dan over de Waalbrug dwars door de stad richting Groesbeek. Geen gewenste situatie”. In Huissen (gemeente Lingewaard) ligt bij het Looveer ook een springlocatie. Marius: “Wij zijn nu met de gemeenten Lingewaard en Overbetuwe in gesprek over een gezamenlijk gebruik van een andere centraal gelegen locatie voor vondsten ten noorden van de Waal”.
Risicodenken
Zowel Bram als Marius constateren dat, ondanks dat de oorlog steeds verder achter ons ligt, de belangstelling voor ontplofbare oorlogsresten toeneemt. Dat heeft er volgens hen ook mee te maken dat het risico-denken in de laatste jaren anders is geworden. Risico’s worden steeds in mindere mate geaccepteerd en de angst voor bestuurlijke of financiële aansprakelijkheid neemt toe. Bram: “In Berg en Dal zien we bijvoorbeeld dat lokale aannemers met veel ervaring met het omgaan met explosieven, redelijk relaxt met risico’s omgaan. Ze weten dat, als je goed oplet de kans op ongelukken over het algemeen niet heel groot is. Aannemers vanuit regio’s waar ze weinig ervaring op dit gebied hebben zijn veel voorzichtiger”.
De hoeveelheid munitie die er ruim 75 jaar na de oorlog nog steeds in de grond zit en dus nog steeds gevonden wordt en nog steeds een probleem vormt, heeft de gemeente Berg en Dal doen besluiten om toch (nog) een bommenkaart te laten maken. Nijmegen heeft die al een tijdje.
Advies aan andere gemeenten
De EODD heeft zowel in 2018 als 2021 een brief naar de gemeenten gestuurd over vernietigingslocaties. In de brief van 2021 zijn alle gemeenten verzocht om te kijken naar een geschikte vernietigingslocatie binnen de gemeentegrenzen. Berg en Dal en Nijmegen hebben gekozen voor een gemeenschappelijke locatie. Wat zouden ze andere gemeenten adviseren? Bram: “Ik kan me voorstellen dat de EODD graag voldoende vaste vernietigingslocaties wil want het ad hoc vinden van een springlocatie kost veel tijd. Van zowel de EODD als van de gemeente”. Marius: “Ook hier zou ik voor een pragmatische aanpak willen pleiten. Als het qua rijafstanden en routes veilig kán dan ben ik vóór gezamenlijke locaties. Als dat in deze regio al handiger is, is dat zeker handiger in regio’s waar minder ontplofbare oorlogsresten worden gevonden”.
Delen
van links naar rechts op de foto: Bram Kerkhoff (Berg en Dal) en Marius van Dam (Nijmegen)