Sluis: financiën

Eén van de gebieden waar bij de bevrijding van Nederland het hardst gevochten is, is Zeeuw-Vlaanderen. In dat gebied zijn er tegenwoordig 3 gemeenten, waaronder Sluis. Een gemeente bestaande uit 17 kernen en gelegen aan de westzijde van Zeeuws-Vlaanderen. Veronique de Caluwé is er nu 11 jaar adviseur Openbare Orde en Veiligheid. In dit praktijkverhaal gaat ze in op de keuzes die deze gemeente maakte bij het aanpakken van de grote hoeveelheid ontplofbare oorlogsresten daar.

Sluis in de Tweede Wereldoorlog

Onderdeel van de Slag om de Schelde was de operatie Switchback, gericht op de bevrijding van West-Zeeuws-Vlaanderen. Voor de geallieerden van belang om de Schelde vrij te maken voor scheepvaart richting Antwerpen. Tussen 6 oktober en 3 november 1944 is er in dit gebied heel hard gevochten en veel gebombardeerd. Dat laatste begon al eerder: op 11 september werd Breskens gebombardeerd. Met als doel om de naar Walcheren terugtrekkende Duitse troepen te treffen. Dat mislukte maar er waren wel ruim 200 burgerdoden. Daarmee werd Breskens, in relatie tot de omvang van de bevolking, één van de zwaarst door vliegtuigbommen getroffen plaatsen van ons land. Maar bijna alle andere kernen hebben zwaar te lijden gehad. Met in totaal ongeveer 700 burgerdoden. In de kernen Breskens en Oostburg waren maar 10% van de gebouwen onbeschadigd. In feite moest de stad helemaal worden herbouwd. In wederopbouwstijl.

Voor wie meer over de oorlog in West-Zeeuws-Vlaanderen wil weten: er is een boek daarover met de titel ‘De ketens verbroken’ van André Bauwens & Geert Stroo.

Ontplofbare Oorlogsresten in Sluis

Het zal niet verbazen dat er in Sluis nog steeds veel ontplofbare oorlogsresten in de grond zitten. Veronique: “We hebben gemiddeld de ruiming van één vliegtuigbom per jaar”. Daarnaast komt de EOD in het voorjaar en najaar wel elke week een keer langs voor het vernietigen van vooral toevalsvondsten. “Sluis is een gemeente met veel landbouwgrond en in die jaargetijden wordt er veel op het land gewerkt en dan komt er nog steeds van alles naar boven.” Veronique: “Gelukkig hebben zich de laatste jaren geen explosies voorgedaan bij gevonden munitie. Wel is er zes jaar geleden een jongen om het leven gekomen die een met een metaaldetector gevonden explosief mee naar huis heeft genomen en daar onverstandig mee is omgegaan. In onze APV hebben we een vergunningsplicht opgenomen voor metaaldetectie maar handhaving is hier wel een issue. Er wordt altijd achteraan gegaan als metaaldetectie gesignaleerd wordt maar het accent ligt op overtuigen waarom het gevaarlijk is.”

Naast deze meer bekende type vondsten en ruimingen heeft Sluis ook nog een bijzonderheid. De Belgen maakten na de Eerste Wereldoorlog een dumpplaats voor munitie in de Noordzee vlak bij de Nederlandse grens. (N.b. Nederland heeft o.a. in de Oosterschelde ook zo’n munitiedumpplaats.) Zo af en toe, na een fikse storm, spoelen daar stukken munitie uit weg die soms op de stranden van de gemeente Sluis aanspoelen. Niet een heel groot probleem maar als het bijvoorbeeld om fosforgranaten gaat kan dat tricky zijn want fosfor kan ontbranden als het in contact komt met zuurstof.

De uitvoeringspraktijk

De gemeente beschikt over een beleidsnota Beleid conventionele explosieven uit 2016. Veronique: “Die beleidsnota is eigenlijk een reactie op de toenmalige wijziging in de bommenregeling en gaat met name over de (veranderde) financiering van de opsporing van ontplofbare oorlogsresten. We zijn nu bezig met een herziening van deze nota. Daarin zal het accent meer komen te liggen op de veiligheid in de openbare ruimte.”

Toen de bommenregeling nog zo in elkaar zat dat een gemeente een vast bedrag (voor OO-gerelateerde werkzaamheden) kreeg per nieuwbouwwoning, betekende dat dat de in een krimpregio gelegen gemeente Sluis heel weinig kreeg. Daar konden ze hoogstens een stukje van hun eigen OO-taken mee financieren. De filosofie zoals opgenomen in de huidige beleidsnota is dat als derden meewerken aan het veiliger maken van de openbare ruimte, wat eigenlijk een overheidstaak is, en ook een samenwerkingsovereenkomst sluiten met de gemeente hoe zij dat gaan doen, dat zij dan ook in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage uit de bommenregeling.

Sluis heeft (nog) geen bommenkaart. Dat is in eerste instantie wat verrassend voor een gemeente waar zoveel ontplofbare oorlogsresten te vinden zijn. Veronique beaamt dat maar voegt er gelijk aan toe dat er overal zo veel ligt dat er in eerste instantie niet veel meerwaarde werd verwacht van een historisch vooronderzoek. Veronique: “Wat politiek ook wel een beetje meespeelde was dat ons gebied een krimpregio is met ontgroening en vergrijzing en dan wil je niemand op voorhand afschrikken die nadenkt over vestiging in Sluis.”

Omdat er nog zoveel ligt vraagt de gemeente ook meestal niet aan initiatiefnemers om een historisch vooronderzoek uit de voeren maar gelijk een opsporingsonderzoek. Dat eerste geldt zeker voor die gebieden waar het meest ontwikkeld of gebouwd wordt omdat daar het meest gevochten is. Meestal zonde van het geld zo’n historisch onderzoek volgens Veronique.

Op dit moment, nu er over nieuw beleid gedacht wordt, wil men toch toe naar het maken van een bommenkaart. Sluis is nog wel aan het zoeken wat ze precies op die kaart willen hebben. Alleen ‘groene’ en ‘rode gebieden’ is zeker niet voldoende. En ook grondroeringen in de na-conflictperiode kunnen voor delen van de gemeente relevant zijn.

Veronique onderstreept hoe belangrijk het is om goed met de inwoners te communiceren over ruimingen van met name vliegtuigbommen. “Nu hebben we hier het voordeel dat de inwoners, o.a. uit de familieverhalen, heel goed weten wat er allemaal in de oorlog is gebeurd en welke potentiële risico’s niet-gesprongen explosieven opleveren. Maar toch als je een gebied helemaal moet afsluiten en een paar honderd mensen moet vragen om voor een tijd hun huis te verlaten in verband met een ruiming, zou je toch ook weerstand kunnen verwachten. Daarom besteden we altijd ruim aandacht aan de communicatie over wat we wanneer gaan doen bij een ruiming. En in de praktijk verloopt het eigenlijk gelukkig altijd soepel en zonder paniek.”

Veronique heeft ook nog een aparte doelgroep. Net zoals Mark Rutte geeft ze af en toe een gastles op een middelbare school. Ze beperkt dat wel tot één keer per jaar. Veronique: “Het is nuttig als kinderen wat te horen krijgen over lokale geschiedenis die doorwerkt naar vandaag de dag, bovendien is het ook goed als ze zich wat meer bewust zijn van de risico’s van ontplofbare oorlogsresten. Ik krijg de indruk dat de kinderen het leuk vinden om zo’n les te krijgen, voor mezelf weet ik in ieder geval zeker dat het leuk is om zo’n les te geven.”

Ondanks dat voor Sluis ontplofbare oorlogsresten geen klein taakveld is, besteedt Veronique voor reguliere werkzaamheden niet meer dan 6 tot 8 uur per week aan dit onderwerp. Dat is exclusief het werk dat nodig is bij de ruiming van een vliegtuigbom. Dan maken ze er in Sluis een apart project van. Daar moet Veronique dan veel extra tijd in stoppen.

Veronique was langere tijd de enige AOV’er (adviseur openbare orde en veiligheid) bij de gemeente die zich met ontplofbare oorlogsresten bezig hield. Dat wil de gemeente uitbreiden naar drie personen. Dan kan kennis gedeeld worden en rust niet alle verantwoordelijkheid op één persoon. Veronique: “Het is dan wel de bedoeling dat alle collega’s die met explosieven te maken hebben in projecten waar grondroeringen plaatsvinden, ook een basiscursus Omgaan met explosieven gaan volgen. Dus niet alleen de AOV’ers. Bijkomend voordeel is dan ook dat ze zelfstandig op een opsporingslocatie mogen komen. Komend jaar zal Veronique zelf een cursusdag organiseren voor die collega’s. Om toe te lichten wat de taken en rollen van de gemeente zijn en hoe je projectplannen voor opsporingsonderzoek leest. Het is volgens Veronique belangrijk dat je kritisch kijkt naar wat de markt adviseert. Het doel is om deskundiger opdrachtgever te worden. Men moet zelf een bestek kunnen schrijven waar een opsporingsonderzoek aan moet voldoen.”

Financiering

Veronique: “Zoals eerder al aangegeven laten wij initiatiefnemers alleen in aanmerking komen voor de bommenregeling als zij vóór het uitvoeren van opsporingsonderzoek een samenwerkingsovereenkomst met ons afsluiten en 70% tot 80% van de initiatiefnemers doet dat. Bijna allemaal laten ze trouwens onderzoek uitvoeren, wetende dat je in onze gemeente snel iets vindt. In onze bouwvergunningen nemen we overigens een standaardbepaling op waarin we wijzen op de risico’s. We gaan ook actief met initiatiefnemers in gesprek als er het vermoeden is dat ze geen onderzoek laten uitvoeren. Eigenlijk gaat het dan om toepassing van Arbo-regelgeving en zou de Inspectie SZW moeten optreden. In de praktijk doet de gemeente dat. Meestal lukt het dan wel om ‘aan de voorkant’ goede afspraken te maken met de initiatiefnemer. Excessen zijn heel zeldzaam.”

De gemeente Sluis nam in haar beleidsnota als bijlage ook een lijst op met ‘declarabele kosten’. Een lijst die afkomstig is uit een hele oude versie van de bommenregeling. Deze lijst diende ook als basis voor de lijst die het Platform Blindgangers ooit maakte.

Over de laatste vijf jaar ontving de gemeente Sluis gemiddeld per jaar 6 á 7 ton uit de bommenregeling.

Veronique: “Ik vind het wel nodig om niet alleen de declaraties die door derden worden ingediend voor een bijdrage goed te controleren maar ook alle achterliggende documenten, ook alle facturen. Opsporingsbedrijven en aannemers hebben af en toe de neiging om wel erg ruim kosten te declareren. Het moeten kosten zijn die te relateren zijn aan opsporingswerk en niet aan (algemene) bouwkosten. Het is een belangrijke maatschappelijke taak om kritisch te blijven, het gaat wel om gemeenschapsgeld uit het gemeentefonds. Daar komt niet meer geld in als er voor de bommenregeling meer geld nodig is. Ik vind het ook belangrijk dat ik richting de gemeenteraad transparant kan zijn over wat er gedeclareerd wordt en daarom vind ik zo’n lijst met declarabele kosten belangrijk. Ik ben ook blij met het feit dat er in de laatste meicirculaire van het gemeentefonds gesteld is dat provincies en waterschappen via de gemeente geen gebruik van de regeling kunnen maken. Dat geeft tenminste duidelijkheid. Ik weet dat BZK staat voor de autonome gemeentelijke bevoegdheid in deze, maar ik zie wel het nut en de noodzaak van een landelijk meer uniforme richtlijn over wat declarabel is en hoe je met declaraties omgaat. Er is binnen dit beleidsveld binnen veel gemeenten vaak onvoldoende kennis en in dat geval laat je je snel leiden door diegenen die wel kennis hebben en dat is vaak de markt. Daarom ben ik ook blij dat er een Kenniscentrum Ontplofbare Oorlogsresten is.”