Ontplofbare oorlogsresten en archeologie

Archeologen en speurders naar ontplofbare oorlogsresten komen elkaar nogal eens tegen. Beiden wroeten regelmatig in de bodem. Ze kunnen elkaar tegenwerken maar ze kunnen elkaar ook versterken. Martijn Defilet werkt als archeoloog bij de gemeente Arnhem en beschrijft hoe de samenwerking daar verloopt.

Arnhem en de Tweede Wereldoorlog

De (eerste) slag om Arnhem en de operatie Market Garden zijn natuurlijk alom bekend. Wat sommige mensen minder op het netvlies hebben is dat Arnhem van september ’44 tot de bevrijding van de stad in april ‘45 frontgebied was. Een overigens grotendeels verlaten stad want de bewoners waren geëvacueerd. Bij de bevrijding leed de stad eveneens flink. Tussen 3 april ’45, toen Arnhem-Zuid bevrijd werd, en de bevrijding van de gehele stad op 14 april vonden er forse artilleriebeschietingen en straatgevechten plaats. Met bijna 200 doden aan geallieerde kant. Dit wordt wel de tweede slag om Arnhem genoemd. De geallieerden wilden nu per se slagen met de verovering en voor de Duitsers was de stad van “Deutschlands letzter Sieg im Westen” een prestigeobject.

Archeoloog in Arnhem

Martijn licht toe wat het werk van een archeoloog bij de gemeente Arnhem zoal inhoudt. Een belangrijk deel daarvan is overigens noodzakelijk ‘papierwerk’. Martijn: “Het begint met het maken van beleid. Startpunt is het maken van een archeologische verwachtingenkaart: waar zouden we wat aan interessante zaken kunnen vinden en hoe gaan we daar als gemeente mee om? Maar we hebben als archeologen ook een adviserende taak bij vergunningaanvragen waarbij het graven in de grond aan de orde komt. Ten slotte adviseren we ook bij het maken van ruimtelijke plannen. Hoe houd je zo goed mogelijk rekening met archeologische belangen? Kunnen we ervoor zorgen dat archeologisch interessante locaties onberoerd blijven of moeten we, in afweging met andere belangen, juist vaart maken met het uitvoeren van archeologisch onderzoek?”

Dat neemt niet weg dat Martijn en z’n drie directe collega’s ook zelf bevoegd zijn om archeologisch onderzoek uit te voeren. Ze zijn daarvoor gecertificeerd en voeren zelf regulier meer kleinschalig onderzoek uit. Daarnaast kunnen ze, als er ergens onverwachts iets gebeurt wat voor archeologen interessant is, direct zelf aan de slag.

De Arnhemse bodem kent een grote belasting met oorlogsmateriaal. Daar moeten de Arnhemse archeologen op bedacht zijn. Ook moeten ze weten hoe te handelen als er sprake van is ontplofbare oorlogsresten, ze hebben daarom alle vier het Basiscertificaat OCE.

Archeologie en de Tweede Wereldoorlog

Van de Tweede Wereldoorlog is al heel veel bekend. Het is ook een oorlog waar heel veel beeldmateriaal van bestaat. Martijn begrijpt waarom sommige mensen zich afvragen waarom archeologen er dan nog zo geïnteresseerd in zijn. Martijn: “We merken echter dat mensen nog steeds heel erg geïnteresseerd zijn in wat er in hun omgeving in de Tweede Wereldoorlog gebeurd is. Ze willen ook graag weten wat de oorlog betekende voor de mensen die erbij betrokken waren. Dat geldt natuurlijk helemaal voor plaatsen waar veel gebeurd is in die tijd. Zoals in Arnhem. Wij als archeologen dragen graag bij aan het verhaal daarover. Daar horen ook de tastbare bewijzen bij die in de bodem zijn achtergebleven”.

Martijn: “Het wordt interessant gevonden als we de contouren van een boerderij uit de Romeinse tijd ontdekken, maar de betrokkenheid van de Arnhemmers bij alles wat met de Tweede Wereldoorlog te maken heeft is vele malen groter.”

De term ‘Tweede Wereldoorlog archeologie’ wordt veel gebruikt maar Martijn geeft de voorkeur aan de term ‘Conflict-archeologie’. Dan neem je ook andere conflicten mee. Niet alleen ‘oudere conflicten’ maar ook de Koude Oorlog. Zo is er in Arnhem bijvoorbeeld nog veel terug te vinden van de IJssellinie die in die tijd moest helpen de Sovjets tegen te houden.

Het voornemen is om een kaart vast te laten stellen over ‘Tweede Wereldoorlog archeologie’. Die zal deels gebaseerd zijn op de ‘Bodembelastingkaart ontplofbare oorlogsresten’ (Kans van aantreffen CE) maar zal vooral ingaan op zaken die archeologisch interessant zijn. Wat daar ‘extra’ op vermeld zal staan zijn zaken als loopgraven, schuttersputjes, bunkers en andere verdedigingswerken. Daar is de kans het grootst om zaken te vinden die waardevol zijn.

De gemeente gaat wel voorzichtig om met communicatie over deze kaart. “Je wilt ‘schatgravers’ niet impliciet uitnodigen om bij een voormalige loopgraaf te gaan graven. Op de voor het publiek toegankelijke kaart zullen we alleen ‘zones’ met een buffer opnemen om exacte locaties niet prijs te geven. Het plan is dat belanghebbenden op verzoek de kaart bij ons kunnen inzien. Een aanpak die vergelijkbaar is met de ‘verwachtingenkaart ontplofbare oorlogsresten’. Die kaart heeft de gemeente al veel langer.”

De gemeente Arnhem beschikt over een eigen archeologisch depot. Bij hele oude vondsten, bijvoorbeeld een Romeinse speld, is het duidelijk dat je die er zeker in wilt opnemen geeft Martijn aan. “Bij Tweede Wereldoorlog resten is dat lastiger. We bewaren wel van alles wat tot persoonlijke uitrusting behoorde. Van scheersetjes tot sieraden, waarbij we wel uitkijken of spullen te herleiden zijn tot oorlogsslachtoffers. Als het om wapens gaat wordt het al wat lastiger. We mogen alleen officieel onklaar gemaakte wapens bezitten. De rest moet vernietigd worden. Verder is er zo veel dat we selectief moeten zijn.”

Archeologie en ontplofbare oorlogsresten

Bij het benaderen en ruimen van ontplofbare oorlogsresten moet je gelukkig ook zorgvuldig te werk gaan, maar zonder aandacht voor archeologie zou er nog steeds van alles mis kúnnen gaan.

Martijn is blij dat de samenwerking met de OO-sector, zowel binnen de gemeente als met particuliere opsporingsbureaus, erg goed is. In principe zouden ze elkaar in de weg kunnen zitten maar dat is volgens hem niet het geval. “Omdat hier zo veel ontplofbare oorlogsresten in de grond zitten moeten we ook wel veel samenwerken. We komen elkaar heel vaak tegen, dan leer je elkaar ook goed kennen, krijg je meer begrip voor elkaars belangen en neem je vanzelf veel meer en sneller contact met elkaar op.”

Wat Martijn ook als positieve ontwikkeling ziet is dat steeds meer archeologische onderzoeksbureaus ook OO-deskundigheid inzetten en dat bij verschillende particuliere explosieven-opsporingsbureaus archeologen in dienst zijn. Martijn: “In voorkomende gevallen kan dat voor gemeenten een nuttig selectiecriterium zijn bij de inhuur van dit type bureaus.”

Zoals hiervoor genoemd moet men langs bij de gemeente om de exacte locaties van ontplofbare oorlogsresten te raadplegen. Het hoofdargument voor deze aanpak is om te zorgen voor zoveel mogelijk omgevingsveiligheid. Daarom is metaaldetectie ook verboden met uitzondering voor de explosieven-opsporingsbureaus. In de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld dat men daar een vergunning voor moet hebben. Die wordt aan particulieren niet verleend. Martijn: “dat neemt overigens niet weg dat er de praktijk toch particulieren met metaaldetectoren aan de gang gaan. Magneetvissen is ook niet toegestaan (valt onder het metaaldetectieverbod) maar dat komt in Arnhem niet veel voor.”

De in Arnhem gelegen vliegbasis Deelen was voor de Duitse Luftwaffe een belangrijke basis. Mede van hieruit probeerde de Luftwaffe om Engelse en Amerikaanse bommenwerpers op weg náar en op de terugweg ván Duitsland te onderscheppen. Bij de berging van neergestorte vliegtuigen speelt in het bijzonder dat het respectvol omgaan met stoffelijke overschotten voorop staat. Deze toestellen vertellen een belangrijk verhaal over de oorlog en zijn daarom archeologisch gezien ook van groot belang.

Martijn: “als er op een locatie ontplofbare oorlogsresten gevonden worden of als het vermoeden daarover heel groot is, hebben de collega’s van OO wel het voortouw. Het scheelt daarbij dat we als Arnhemse archeologen het Basiscertificaat OCE hebben. Dat maakt het overleg met de collega’s gemakkelijker, je bent dan wel geen specialist maar kan toch beter inschatten wat er aan de hand is en hoe je je moet gedragen.”

Adviezen aan andere gemeenten

De mate waarin gemeenten met ontplofbare oorlogsresten én archeologie te maken hebben verschilt nogal. De handreiking Samenloop archeologie en explosievenopsporing van het SIKB is voor gemeenten die er niet zoveel mee te maken hebben een goed startpunt volgens Martijn. Hij ervaart wel dat in de praktijk per geval vaak maatwerk noodzakelijk is.

Daarnaast onderstreept Martijn de adviezen die al eerder in dit praktijkverhaal aan de orde gekomen zijn:

  • Zorg dat je archeologen een Basiscertificaat OCE hebben
  • Werk aan goede contacten tussen de archeologen en de OO-deskundigen
  • Denk serieus na of het in jouw situatie nuttig is om een kaart maken over ‘Tweede Wereldoorlog archeologie’

Martijn Defilet, archeoloog bij de gemeente Arnhem