Gemeentelijk beleid over ontplofbare oorlogsresten: Breda

Gepubliceerd 22 december 2021

Veel gemeenten vragen zich af of het nuttig is om een beleidsnota op te stellen over het omgaan met ontplofbare oorlogsresten. Breda is één van de gemeenten die wel een dergelijke nota opstelde. Volgens Marianne van Leeuwen, adviseur Bodem bij die gemeente, zijn zij er blij mee.

Waarom een beleidsnota?

Breda is volgens Marianne niet de gemeente waar het zwaarst gevochten is in de Tweede Wereldoorlog, maar toch moet de EODD gemiddeld zo’n tien keer per jaar een ruiming in de stad of haar buitengebied uitvoeren. Er lag en ligt toch nogal wat. De gemeente ziet het als onderdeel van haar veiligheidstaak om burgers en bedrijven zo goed mogelijk te informeren over wat er achtergebleven is uit de Tweede Wereldoorlog. Daarom begon men in eerste instantie met het opstellen van een historische risicokaart en daarna met de beleidsnota.

Breda is een gemeente waar veel gebouwd wordt. “In het verleden was het eigenlijk altijd nodig om een vooronderzoek te doen naar het mogelijke voorkomen van ontplofbare oorlogsresten”, vertelt Marianne. “Door de risicokaart werd het mogelijk om beleidsmatig vast te stellen waar wel onderzoek nodig is (risicogebieden) en waar niet.” Om dat laatste vast te stellen is volgens Marianne niet alleen gekeken naar waar gevochten is en waar bombardementen hebben plaatsgevonden. Ook is onderzocht welke grondwerkzaamheden ná de Tweede Wereldoorlog plaatsvonden. Marianne: “Dat was eigenlijk nog een forsere klus dan het historisch oorlogsonderzoek. Doel van het naoorlogse onderzoek was om vast te stellen of gebieden niet meer verdacht zijn. Daarvoor is  onder meer gekeken naar de resultaten van uitgevoerde explosievenonderzoeken en naar informatie over grondwerkzaamheden. De kans op de aanwezigheid van oorlogsresten is daar erg klein.”

De gemeente legde in de beleidsnota vast dat onderzoek nodig is in nog verdachte gebieden, niet in de andere gebieden. Zo is voor een groot deel van de bebouwde kom vastgesteld dat het geen verdacht gebied (meer) is. In Breda vindt nu juist veel onderzoek en ruiming plaats in het kader van een natuurontwikkelingstraject en van infrastructurele werkzaamheden (energie en waterwegen) terwijl er bij ontplofbare oorlogsresten traditioneel toch vooral aan bouwwerkzaamheden wordt gedacht.

Het effect op de uitvoeringspraktijk

Voor initiatiefnemers die grondwerkzaamheden willen laten uitvoeren is het een groot voordeel dat de gemeente in feite het vooronderzoek al heeft laten doen. Marianne: “Het levert  de initiatiefnemers tijdwinst en vooral een kostenvoordeel op. Zeker als blijkt dat geen verder opsporingsonderzoek nodig is. Op bestuurlijk niveau wordt dat eveneens als belangrijk winstpunt gezien.”

Marianne onderstreept het belang om goed contact met collega’s binnen de gemeente te onderhouden die met ontplofbare oorlogsresten te maken hebben. Voor haar geldt dat naast haar eigen werkveld met name ook voor de collega’s van Openbare Orde en Veiligheid, vergunningverlening en van het eigen ingenieursbureau. “Hiermee zorg je ervoor dat het beleid uitgevoerd wordt zoals het bedoeld is. Maar ook om geïnformeerd te blijven over de uitvoeringspraktijk en om data te krijgen om de risicokaart actueel te houden. Aangezien ontplofbare oorlogsresten geen groot beleidsdossier is vergt dat extra aandacht.”

Het actueel houden van de kaart is volgens Marianne nog wel een issue. Het bijhouden ervan vindt plaats bij de Milieuafdeling waar zij zelf werkt. De informatie over uitgevoerde onderzoeken komt niet altijd automatisch vanuit de rest van de organisatie naar die afdeling toe. Opnemen van gegevens over ontplofbare oorlogsresten in de Basisregistratie Ondergrond (BRO) gaat voorlopig zeker nog niet plaatsvinden. “Ik zou het wel nuttig vinden als wel gaat gebeuren” zegt Marianne. “Dan is er tenminste een wettelijke verplichting tot registratie en gebruik ervan.”

Breda koos er voor om een (door de gemeenteraad vastgestelde) beleidsnota te maken en niet om dat beleid op te nemen in een verordening. Dat betekent dat het afdwingen door de gemeente van onderzoek door derden wel lastiger is. Dit onverlet de eisen vanuit de Arbo-regeling en de handhaving daarvan.

Volgens planning treedt de Omgevingswet per 1 juli 2022 in werking. Nu worden ontplofbare oorlogsresten niet genoemd in die wet, maar gemeenten zouden het omgevingsplan wel kúnnen gebruiken om het omgaan met deze explosieven te regelen. Maar ook kunnen zij vasthouden aan de huidige aanpak met een eigen specifieke beleidsnota buiten de Omgevingswet. Marianne: “Breda heeft hierin nog geen definitieve keuze gemaakt, er wordt nog over nagedacht.”

Adviezen voor andere gemeenten

Zouden gemeenten die geen beleidsnota vaststelden zoals Breda dat wel moeten doen? Op die vraag geeft Marianne een genuanceerd antwoord. “Die gemeenten zouden eerst goed naar nut en noodzaak moeten kijken. Als er weinig kans op voorkomen van ontplofbare oorlogsresten is, zal het antwoord snel ‘nee’ zijn. Tegelijkertijd wordt die aanwezigheid vaak onderschat. Het zou daarom goed zijn als dit landelijk beter in beeld wordt gebracht.”

Zodra er binnen een gemeente meer kans is op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, beveelt Marianne het aan om net als Breda een nota te maken. “Historische en actuele kennis over de fysieke leefomgeving is belangrijk, zeker ook als het kan leiden tot tijdwinst en lagere kosten bij ruimtelijke ontwikkelingen.”


Marianne van Leeuwen

Marianne van Leeuwen, adviseur Bodem bij de gemeente Breda