De Explosieven Opruimingsdienst (EODD)

De Explosieven Opruimingsdienst (EODD) is de enige organisatie die in Nederland ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog mag ruimen. Maar de EODD doet meer. Luitenant-kolonel Rolf Haan is hoofd van het Defensie Expertisecentrum EOD (DEC EOD). Hij neemt ons mee in zowel de organisatie van de EOD als de uitvoeringspraktijk van het ruimen. Bij dat laatste komen de EODD en de gemeenten elkaar tegen. Rolf Haan is ook lid van de Programmaraad van het Kenniscentrum Ontplofbare Oorlogsresten.

Geschiedenis

De eerste voorloper van de EODD was de Mijnopruimingsdienst. Die werd opgericht tijdens de Tweede Wereldoorlog, op 6 november 1944. Het deel van Nederland dat toen bevrijd was bleek bezaaid te liggen met niet ontplofte mijnen, bommen en andere munitie. Daar moest hoognodig wat mee gebeuren.

In latere jaren kregen zowel de marine, de luchtmacht als de landmacht hun eigen explosieven opruimingsdiensten. In 2009 werd besloten om daar één dienst van te maken voor de gehele krijgsmacht. Die dienst kreeg daarom de naam ‘Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD)’. In het dagelijks spraakgebruik hanteert overigens bijna iedereen de afkorting ‘EOD’.  

Organisatie, rol en taak

Het embleem van de EOD

De EODD bestaat uit een staf (waar o.a. het Expertisecentrum is ondergebracht), de EOD-school om personeel op te leiden en twee uitvoerende diensten te weten een grondgebonden compagnie (de GGEODcie) en een maritieme compagnie (de MAREODcie). De laatste twee onderdelen voeren de feitelijke ruimingsactiviteiten uit. De naam geeft het al aan, de eerste compagnie ruimt op land, de andere onder water. De grondgebonden compagnie en het Expertisecentrum hebben hun thuisbasis in Soesterberg. De maritieme compagnie in Den Helder.

De EODD heeft de beschikking over 248 formatieplaatsen. Rolf: “helaas werken er in de praktijk een stuk minder mensen bij ons. Net zoals in veel andere bedrijfstakken hebben we veel vacatures.”

De EODD ruimt in Nederland niet alleen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog maar ook ‘nieuwe’ explosieven die criminelen, terroristen of ‘liefhebbers’ van zwaar vuurwerk plaatsen: de geïmproviseerde explosieven genoemd. Het werkterrein strekt zich ook tot het buitenland uit. Namelijk bij de ondersteuning van buitenlandse missies van de krijgsmacht en bij ruimingen in sommige voormalige conflictgebieden. Voor meer informatie zie de website van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie.

Rolf Haan: “Het Expertisecentrum waar ik leiding aan geef, ontwikkelt en verzamelt kennis op gebied van explosieven en over het opsporen, identificeren en ruimen ervan. Het bestaat uit vier bureaus. Het eerste bureau ontwikkelt opleidingen die gebruikt worden op de EOD-school. Daar worden niet alleen de EOD’ers opgeleid maar ook munitietechnici en overige medewerkers van andere overheidsorganisaties zoals o.a. van de politie en van de MIVD/AIVD. Het tweede bureau ‘Projecten en Innovatie’ zorgt ervoor dat het materiaal van de EODD ‘state of the art’ is en blijft. Het derde bureau ‘Doctrine en Publicatie’ ontwikkelt procedures en werkinstructies. Waar vroeger veel informeler gewerkt werd hebben we nu veel meer te maken met allerlei landelijke regelgeving en met NATO-richtlijnen”.

Op de vraag hoe Rolf tegen deze ontwikkeling aankijkt geeft hij een genuanceerd antwoord. “Aan de ene kant helpen de procedures en werkinstructies om het werk zo goed en zo veilig mogelijk uit te voeren. Aan de andere kant zien we dat het aantal meldingen over conventionele explosieven (ontplofbare oorlogsresten) wat afgenomen is in de loop der jaren maar dat het aantal mensen dat nodig is om het uit te voeren toeneemt. Ruimen kost nu meer tijd. Drukker wegverkeer verergert dat nog verder.”

Het vierde bureau heet ‘Munitietechniek’. De medewerkers daarvan beheren de studieverzameling, de bibliotheek en de technische werkplaats.

Het werk in de praktijk

Meldingen over gevonden ontplofbare oorlogsresten komen bij de EODD in de eerste plaats binnen via de politie (waar toevalsvondsten gemeld worden via 0900-8844). In de tweede plaats via aannemers die graafwerkzaamheden uitvoeren op locaties die sterk verdacht zijn op het voorkomen van ontplofbare oorlogsresten.

Gemiddeld rukt de EODD zo’n 2100 keer per jaar met een ruimingsploeg (meestal 3 personen) uit voor het ruimen van dit soort munitie. Gemiddeld zo’n 400 keer voor geïmproviseerde explosieven, met een stijgende tendens. Rolf: “Gelukkig is er bij ruiming van ontplofbare oorlogsresten zelden sprake van een levensbedreigende situatie, omdat we over het algemeen precies weten wat voor munitie het is, maar voorzichtigheid blijft geboden”.

Als er een ploeg van de EODD uitrukt gaat het volgens Rolf in globaal 90% van de gevallen om toevalsvondsten. Die worden merendeel gevonden bij het ploegen en bij graafwerkzaamheden voor bouwwerken, infrastructuur en natuurontwikkeling. In 10% van de gevallen gaat het om vondsten naar aanleiding van opsporingsonderzoek. Rolf constateert wel dat er bij detectie-onderzoek steeds minder gevonden wordt dan je op basis van verricht vooronderzoek zou verwachten. Het is volgens hem verstandig om te bekijken waar dat aan ligt.

Bijkomend probleem is volgens Rolf dat er te veel dubbel onderzoek wordt gedaan in dezelfde gebieden omdat het informatiebeheer regelmatig niet op orde is. Rolf mist een landelijke kaart waar dat soort gegevens uniform op zijn vastgelegd. De EODD houdt zelf (sinds de zeventiger jaren) allerlei gegevens over meldingen en ruimingen bij.

Bij het merendeel van de gevallen waarbij ontplofbare oorlogsresten geruimd moeten worden gaat het om materiaal van bescheiden omvang. Maar soms om veel forser materiaal. Zoals vliegtuigbommen en een enkele keer een V1. Rolf: “De aantallen variëren erg per jaar maar er hebben jaren tussen gezeten met 200 vliegtuigbommen”. Deze vragen extra aandacht. De EODD vernietigt deze bommen het liefst op de vindplaats maar dat is lang niet altijd mogelijk. Meestal moet er een ruimplan opgesteld worden en gaan er weken overheen tot de ruiming daadwerkelijk plaats kan vinden. “Je moet dan alle opties bekijken, met de voor- en nadelen. Tevens moet je rekening houden met de mogelijkheid dat de bom ongecontroleerd kan afgaan. Daar moet je voldoende mitigerende maatregelen voor bedenken. Dat ruimplan wordt door de EODD gemaakt. Dit na uitvoerig overleg met alle betrokken partijen. De burgemeester heeft de bevoegdheid om dat plan goed of af te keuren. De EODD adviseert, de gemeente bepaalt.”

Rolf: “In de praktijk zijn er wel eens discussies over de inhoud van het ruimplan, maar meestal komen we daar in goed overleg wel uit. De belangen zijn niet altijd dezelfde. Zo willen wegbeheerders graag dat er op rustige momenten geruimd wordt, bijvoorbeeld ’s nachts, maar de EODD heeft vanwege de veiligheid daglicht en overzicht nodig”. Rolf signaleert dat er incidenteel ruis ontstaat als particuliere opsporingsbureaus gemeenten andere adviezen geven dan de EODD.

De EODD vroeg gemeenten om te zorgen voor vernietigingslocaties. Rolf benadrukt dat dat niet altijd een aangelegde, vaste vernietigingslocatie behoeft te zijn. Wel voor gemeenten waar regelmatig explosieven vernietigd worden maar niet voor gemeenten waar dat incidenteel plaatsvindt. Daar is het voldoende als er ‘een’ locatie is waar veilig vernietigd kan worden. Naar schatting van de EODD hebben circa 30% van de gemeenten een vaste vernietigingslocatie.

Advies aan gemeenten

Het belangrijkste advies dat Rolf voor gemeenten heeft is om voor het historisch vooronderzoek en voor het daadwerkelijk opsporen van explosieven verschillende bureaus/bedrijven in te huren. Het vooronderzoek is bepalend voor het de verdere uitvoering. Het is volgens hem zuiverder, en vermijdt allerlei vervelende discussies, om hier een functiescheiding toe te passen.

Het is daarnaast volgens hem voor veel gemeenten, maar ook op landelijk niveau, de moeite waard om wat meer te investeren in het kennisniveau over ontplofbare oorlogsresten. Tot slot hoopt hij ook dat gemeenten zich sterk maken voor een verbetering van het informatiebeheer over ontplofbare oorlogsresten. Dit opdat we een complete kaart van Nederland krijgen die steeds groener kleurt en die toegankelijk is voor alle gemeenten.


Luitenant-kolonel Rolf Haan, hoofd van het DEC EOD